Hoofdstuk 1 17
6 Wie is de hoofdverantwoordelijke bij het beoordelen van het verzoek om zelfdoding en wat moet
deze persoon doen?
______________________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________________
7 Wat is het belang van de toetsing door een commissie?
______________________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________________
Hoofdstuk 4 Toetsing door de commissie
Artikel 7
1. De commissies hebben tevens tot taak te beoordelen of is voldaan aan de zorgvuldigheideisen,
bedoeld in artikel 2.
2. In afwijking van artikel 3, tweede lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding,
maakt bij de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, een levenseindebegeleider in plaats van
de arts deel uit van de betrokken commissie.
3. De artikelen 11 tot en met 15 en 17 tot en met 19 van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij
zelfdoding zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8
Een lid, een plaatsvervangend lid en de secretaris van de commissie onthouden zich van het geven van
een oordeel over het voornemen van een levenseindebegeleider om hulp bij zelfdoding te verlenen.
Artikel 9
1. De commissie beoordeelt op basis van het verslag, bedoeld in artikel 7a van de Wet op de
lijkbezorging, of de levenseindebegeleider die de hulp bij zelfdoding heeft verleend, heeft gehandeld
overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2.
2. De commissie kan de levenseindebegeleider verzoeken zijn verslag schriftelijk of mondeling aan te
vullen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen van de levenseindebegeleider
noodzakelijk is.
3. De commissie kan bij de gemeentelijke lijkschouwer of de geraadpleegde andere
levenseindebegeleider inlichtingen inwinnen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen
van de levenseindebegeleider noodzakelijk is.
Artikel 10
1. De commissie brengt haar gemotiveerde oordeel binnen zes weken na ontvangst van het verslag,
bedoeld in artikel 7a van de Wet op de lijkbezorging, schriftelijk ter kennis van de
levenseindebegeleider.
2. De commissie brengt haar oordeel tevens ter kennis van het College van procureurs-generaal en van
de inspecteur van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van het Staatstoezicht op de volksgezondheid
indien:
a. de levenseindebegeleider naar het oordeel van de commissie niet heeft gehandeld overeenkomstig
de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2; of
b. de situatie, bedoeld in artikel 12, laatste volzin, van de Wet op de lijkbezorging, zich voordoet.
3. De termijn, genoemd in het eerste lid, kan eenmaal voor ten hoogste zes weken worden verlengd.
4. De commissie die toepassing geeft aan het tweede of derde lid, stelt de levenseindebegeleider
daarvan in kennis.
5. De commissie kan het door haar gegeven oordeel mondeling tegenover de levenseindebegeleider
nader toelichten. Deze mondelinge toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de commissie of op
verzoek van de levenseindebegeleider.
Artikel 11
1. De commissie is verplicht aan de officier van justitie desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken,
die hij nodig heeft ten behoeve van:
a. de beoordeling van het handelen van de levenseindebegeleider in het geval als bedoeld in artikel 10,
tweede lid; of
b. een opsporingsonderzoek.
2. Van het verstrekken van inlichtingen aan de officier van justitie doet de commissie mededeling aan
de levenseindebegeleider.
INKIJK EXEMPLAAR